Bonen zijn eenjarige planten die behoren tot de vlinderbloemenfamilie of Fabaceae. Er bestaan veel verschillende soorten bonen. Enkele van de meest bekende zijn de gewone boon, Phaseolus vulgaris en de pronkboon, Phaseolus coccineus.
Bij de gewone boon onderscheiden we struikbonen en hoge en halfhoge staakbonen of stokbonen.
Beide types kennen zowel bonen die voor de volledige peul geteeld worden, zoals sperziebonen, als soorten die om hun verse of droge zaden gekweekt worden.
Bij de pronkboon daarentegen vinden we uitsluitend staakboonrassen. We kennen ze ook onder de naam Roomsche Boonkes. Ze hebben vaak erg mooie rode of witte bloemen en gedijen het best wanneer het tijdens de bloei en vruchtzetting niet warmer is dan 25 °C.
Je kan beide soorten van elkaar onderscheiden aan de hand van hun peulen. Pronkbonen hebben dikkere peulen met een ruwe textuur. Gewone bonen hebben dunnere, gladde peulen.
De bloemen van de gewone boon zijn tweeslachtig. Dit betekent dat elke bloem zowel mannelijke als vrouwelijke organen heeft. Gewone bonen zijn zelfbestuivers. Door toedoen van insecten kunnen twee rassen echter toch kruisen, al is het risico op kruisingen niet even groot voor alle rassen.
Om dit risico te beperken laten we 5 tot 10 m tussen twee struikboonrassen. Bij klimmende rassen bedraagt deze afstand minstens 50 m. Tussen een struikboon en een staakboon volstaat 10 m.
Bij bonen die toch te dicht in de buurt van andere rassen groeien, kan je de raszuiverheid ook veiligstellen met behulp van insectengaas. Scherm de zaaddragers af vóór ze gaan bloeien, anders zijn kruisingen niet te vermijden.
Ook pronkbonen hebben tweeslachtige bloemen met beide voortplantingsorganen. Rassen met rode bloemen zijn voor hun bestuiving afhankelijk van insecten zoals bijen of hommels. Bonen met crèmekleurige bloemen daarentegen zijn zelfbestuivers.
Om kruisingen te vermijden laten we 500 m tussen twee pronkboonrassen. 150 m volstaat als er zich tussen beide een natuurlijke hindernis bevindt, zoals een haag. Tussen twee rassen staakbonen, waarvan één gewone boon en één pronkboon, laten we 300 m, en 50 m als de gewone boon een struikboon is.
We telen bonen voor zaadwinning op dezelfde manier als bonen die voor consumptie bestemd zijn.
De zaden zijn gevoelig voor koude. Wacht dus met zaaien tot de bodem warm genoeg is.
Bij bonen waarvan we de peulen eten, is het een goed idee een deel van de planten voor te behouden voor consumptieteelt en een ander deel af te bakenen voor zaadwinning. De groene peulen die we opeten, oogsten we gedurende het hele seizoen.
Voor zaadwinning daarentegen, laten we alle peulen hangen tot ze helemaal rijp zijn. Als je enkel peulen oogst die laat in het seizoen rijpen, zal immers ook het ras na enkele jaren steeds minder vroegrijp worden.
Wacht met oogsten tot de peulen droog zijn. Voor sommige rassen, met name bij staakbonen, kan je de oogst over een langere periode spreiden en de peulen gaandeweg oogsten.
Bij sommige struikboonrassen zijn de peulen allemaal op hetzelfde moment rijp. Je kan dan de hele plant afknippen en alles in één keer oogsten.
Bij vochtig weer of als ze nog niet helemaal droog zijn, hang je de zaaddragers het best op een goed verluchte plek te drogen. Hang er een stuk gaas omheen om ze tegen insecten te beschermen. Laat de geoogste planten twee tot drie weken drogen tot het zaad helemaal rijp is.
Bijt zachtjes op één van de bonen om te testen of het zaad droog genoeg is. Laten je tanden geen sporen achter, dan is het zaad droog.
Kleine hoeveelheden droge peulen kan je met de hand openmaken. Grotere hoeveelheden kan je beter dorsen met een stok of vertrappelen.
Na het dorsen doen we de oogst in een zeef. Die houdt de bonen en de peulen tegen, maar laat de kleine restjes door. Ten slotte wannen we het zaad. Blaas de laatste restjes weg of gebruik een ventilator of zelfs een kleine compressor.
Nu kan je het zaad sorteren. Verwijder alle bonen die niet overeenstemmen met de kenmerken van het ras, stille getuigen van kruisbestuiving.
Verwijder ook beschadigde en misvormde exemplaren en zeker bonen die aangevreten zijn door stambonenkevers (Acanthoscelides obtectus). Deze kleine insecten leggen hun eitjes zowel in verse, onvolgroeide peulen aan de plant, als in droge of bijna droge zaden. Ze zijn gelukkig niet opgewassen tegen diepvriestemperaturen.
Steek steeds een etiket met het productiejaar en de namen van de soort en het ras ín het zakje, want opschriften óp het zakje worden soms ongewild weggewist. Leg de zaden enkele dagen in de diepvriezer om zonder veel moeite af te rekenen met stambonenkevers en larven van andere parasieten.
Bonenzaad behoudt 3 jaar lang een maximale kiemkracht. In de diepvriezer blijft het nog langer vruchtbaar.