Spruitkool of spruitjes behoren tot de kruisbloemenfamilie of Brassicaceae, de soort Brassica oleracea en de variëteitengroep gemmifera.
Bij de soort Brassica oleracea horen ook koolrabi, broccoli, witte en rode kool, boerenkool, bloemkool en savooiekool.
Spruitjes zijn een herfst- en wintergroente in koude en gematigde streken. Het zijn kleine rozetten die aan de bladbasis groeien. Spruitkool is bestand tegen heel lage temperaturen.
De bloemen van de soort Brassica oleracea zijn tweeslachtig. Dit wil zeggen dat ze zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen dragen. De meeste koolrassen zijn echter niet-zelfbevruchtend ofwel autosteriel. Stuifmeel afkomstig van de ene plant kan enkel bloemen van een andere plant bevruchten. Het zijn dus kruisbestuivers. Om een goede bestuiving te verzekeren kan je dus het best meerdere planten naast elkaar telen. Het zijn insecten die zorgen voor de bestuiving. Op deze manier garandeert de natuur een brede genetische diversiteit.
Alle variëteiten van de soort Brassica oleracea kunnen met elkaar kruisen. Daarom kan je de zaaddragers van verschillende kolen beter niet naast elkaar telen. Om kruisingen te vermijden, laten we minstens 1 km tussen twee rassen van de soort Brassica oleracea. 500 m volstaat als er zich tussen de twee rassen een natuurlijke barrière bevindt, zoals een haag.
We kunnen de rassen ook van elkaar scheiden met behulp van tunnels of kooien van insectengaas. Die kan je ofwel permanent gesloten houden met hommelnesten erin, ofwel beurtelings openen en sluiten. Raadpleeg voor meer details de module over isoleertechnieken in het ABC van de zadenteelt.
Spruitkool is een tweejarige plant. We oogsten de spruiten in de herfst en in de winter. Pas tijdens het tweede jaar gaat de plant bloeien.
De zaaddragers worden op dezelfde manier gekweekt als planten die voor consumptie bestemd zijn. Zaaien doen we in de maanden mei of juni.
Kies 15 planten uit om voldoende genetische diversiteit te garanderen.
Selecteer voor de zadenteelt gezonde planten die je gedurende de hele groeiperiode observeert. Zo leer je alle kenmerken van het ras kennen, zoals de regelmatige en dichte spreiding van de spruitjes over de hele lengte van de stengel, de compacte groei, kleur en vorm van de spruitjes, hun smaak (die mag niet bitter zijn), winterhardheid, opbrengst en de grootte van de planten.
Spruitkool kan in het eerste jaar 60 tot 80 cm hoog worden.
Vanaf de herfst kan je de spruitjes oogsten. Maar let op! Oogst in geen geval de bovenste rozetten.
Spruitkool kan veel beter tegen koude dan koolrassen met grote kroppen. Daarom kunnen winterrassen gewoon overwinteren op het veld. Indien nodig kan je ze met vliesdoek beschermen.
Tijdens het tweede jaar kunnen spruitkoolstengels een hoogte bereiken van anderhalve meter. Om te voorkomen dat ze omvallen kan het nodig zijn de bloeistengels aan staken te bevestigen.
Je kan het bovenste stuk van de stengel afknippen om de bloei te bespoedigen.
Het zaad van de kool is rijp als de hauwen beige kleuren. Die lijken op kleine erwtenpeultjes. Zodra ze rijp zijn springen ze gemakkelijk open en verspreiden zo hun zaad.
Meestal rijpen de verschillende stengels niet allemaal even snel. Om geen zaad te verliezen kan je ze dus het best afzonderlijk oogsten, zodra de hauwen rijp zijn. Je kan ook de hele plant oogsten voordat alle zaden rijp zijn. Om het rijpingsproces te voltooien, laten we de planten drogen op een goed verluchte en droge plek, beschut tegen direct zonlicht.
Zodra je de hauwen gemakkelijk met de hand kan openbreken, kan je het zaad dorsen.
Leg de hauwen op een zeil of een stevige doek en wrijf ze stuk of sla erop tot ze opengaan. Je kan ze ook in een zak steken en daarop slaan, tegen een zachte ondergrond.
Grotere hoeveelheden kan je ook vertrappelen of er overheen rijden met een voertuig. Hauwen die moeilijk opengaan bevatten waarschijnlijk onrijpe zaden die slecht kiemen.
Kies voor het schonen eerst een grofmazige zeef die de zaden doorlaat maar grote resten tegenhoudt. Gebruik daarna een fijnmazige zeef die het zaad tegenhoudt en de fijne restjes doorlaat. Verwijder ten slotte de laatste restjes door op het zaad te blazen. Je kan ook een beroep doen op de wind.
Alle zaden van de koolsoort Brassica oleracea lijken erg op elkaar. Het is bijvoorbeeld heel moeilijk zaad van witte kool van bloemkoolzaad te onderscheiden. Daarom is het belangrijk de zaaddragers en het gewonnen zaad van een etiket te voorzien. Schrijf daarop het ras, de soort en het productiejaar. Schakel ongewenste parasieten uit door het zaad enkele dagen in de diepvriezer te leggen.
Koolzaden blijven 5 jaar lang kiemkrachtig, soms zelfs tot 10 jaar. In de diepvriezer kan je het zaad nog langer bewaren. Afhankelijk van het ras telt één gram 250 tot 300 zaadjes.