De tuinboon of labboon behoort tot de vlinderbloemenfamilie of Fabaceae en tot de soort Vicia faba. Het is een eenjarige plant die geteeld wordt voor haar zaden, die in veel verschillende kleuren en vormen voorkomen. Ook de jonge peulen worden gegeten. Er bestaan tuinbonen voor menselijke consumptie en veldbonen die als veevoer gebruikt worden.
Tuinbonen zijn zelfbestuivers met tweeslachtige bloemen. Dit betekent dat de bloemen zowel mannelijke als vrouwelijke voortplantingsorganen dragen en dat het stuifmeel van een bloem de stamper van dezelfde bloem ook kan bevruchten.
Met de hulp van insecten kunnen twee rassen echter ook kruisen. Het risico op kruisbestuiving ligt tussen de 5 en de 60%, afhankelijk van de rassen, de omgeving waarin ze groeien en de aanwezigheid van hagen of andere natuurlijke hindernissen. Om kruisingen te vermijden laten we 1 km tussen twee rassen. Enkele honderden meters volstaan als er zich tussenbeide een natuurlijke barrière bevindt, zoals een bloeiende haag. Als je zeker wil zijn dat je ras niet gaat kruisen, kan je een deel van de planten afschermen onder insectengaas. Doe dit vóór ze gaan bloeien.
Zadenteelt en consumptieteelt van tuinbonen verlopen volgens dezelfde cyclus.
Tuinbonen houden niet van hitte. Als ze het te warm hebben, stopt de stuifmeelproductie en daalt de opbrengst. Zaai de bonen daarom ofwel aan het eind van de herfst in streken met milde winters, ofwel aan het eind van de winter, zodra de bodem er klaar voor is.
Selecteer minstens een tiental zaaddragers om een voldoende brede genetische diversiteit te garanderen. Maak je keuze aan de hand van de kenmerken van het ras: de hoogte van de planten, de kleur van de bloemen, het aantal peulen en het aantal bonen per peul, de grootte en kleur van de bonen en hun smaak. Observeer de planten tijdens hun groei en kies de mooiste, gezondste en meest productieve exemplaren uit als zaaddragers. Je kan ook planten selecteren waarvan de oogst zich uitspreidt over een korte of juist langere periode.
Reserveer een deel van je tuinboonplanten voor zaadwinning. Oogst geen peulen van de zaaddragers tot ze helemaal rijp zijn. Het is geen goed idee de eerste peultjes voor consumptie te oogsten en de laatste te laten hangen voor hun zaad. Integendeel, om de vroegrijpheid van het ras te stimuleren bewaar je beter zaad van de eerste peulen.
Als het klimaat te vochtig is, kan je de zaaddragers oogsten voordat de bonen helemaal rijp zijn. Laat ze daarna drogen op een droge en goed verluchte plek. Meestal kan je de peulen echter gewoon aan de plant laten drogen en achteraf oogsten.
De beste zaden zitten in de eerste peulen, onderaan de plant. Bijt zacht op één van de tuinbonen om te testen of het zaad voldoende droog is. Als je tanden geen spoor achterlaten is het droogproces voltooid.
Open de peulen één voor één met de hand en haal de bonen eruit. Je kan ook dorsen door met een voertuig over de hele oogst heen te rijden. Doe dit wel op een zachte ondergrond, om de zaden niet te beschadigen.
Nu kan je het zaad sorteren. Verwijder alle bonen die niet overeenstemmen met de kenmerken van het ras, stille getuigen van kruisbestuiving. Verwijder ook beschadigde en misvormde exemplaren en zeker bonen die aangevreten zijn door de tuinbonenkever.
Tuinbonenkevers (Bruchus rufimanus) zijn kleine insecten die hun eitjes leggen op de jonge peulen of soms zelfs tijdens het drogen van de zaden. Leg de zaden enkele dagen in de diepvriezer om er zonder te veel moeite mee af te rekenen. Steek steeds een etiket met het productiejaar en de namen van de soort en het ras ín het zakje, want opschriften óp het zakje worden soms ongewild weggewist.
Tuinboonzaad blijft 5 tot 10 jaar lang kiemkrachtig. In de diepvriezer bewaart het nog langer.